Doel : Aantonen dat colloïdale deeltjes een
specifiek vloeigedrag kunnen hebben. |
De deeltjes
in een colloïdale dispersie bewegen zich over en onder elkaar. Afhankelijk
van zijn vorm en specifiek oppervlak biedt elk deeltje in meer of mindere
mate weerstand aan de bewegingsmogelijkheid van de omringende deeltjes.
|
|
Voorbeeld 1. Veelal gebeurt het dat, naarmate grotere vervormingen worden
opgelegd aan het systeem, de “hindering” van een deeltje ten
aanzien van de hem omringende deeltjes sterk wordt gereduceerd. Zo is
de viscositeit van een opgeroerde verf (hB)
lager dan die van een onopgeroerde (hA).
Zo
ook wordt een verf gemakkelijk uitgesmeerd met een borstel terwijl diezelfde
verf niet druipt wanneer de borstel weggenomen wordt. Bij het borstelen
treden immers grote vervormingskrachten op (hB) terwijl de verf
in rust enkel de aantrekkingskracht van de aarde ondervindt (hA).
Voorbeeld
2. In enkele gevallen zoeken de deeltjes van een colloïdaal systeem
in rust de “dichtste bolstapeling” op. Dit wil zeggen dat
kleinere deeltjes zich tussen de grotere gaan nestelen, tot een dichte
pakking ontstaat. Om zulke dichte pakking uit elkaar te trekken en te
doen “vloeien”, zijn grotere krachten nodig (hA).
Zodra de deeltjes over en onder elkaar bewegen, is de viscositeit lager
(hB)
en vloeien de deeltjes gemakkelijk.
Voorbeeld
3. Sommige formuleerders van colloïdale systemen zijn op de ontwikkeling
van een driedimensionale vlokstructuur uit. Zo voorkomen zij dat suspensies
gaan sedimenteren of emulsies gaan opromen. Yoghurt, ketchup en dressings
zijn daarvan voorbeelden. Zij bezitten een romige of pasteuze structuur
waardoor zij heel lang kunnen bewaard worden zonder dat er zich een laag
water begint af te scheiden aan het oppervlak (hA).
Na krachtig schudden worden de vlokkenstructuren in deze dispersies verbroken,
en worden zij vloeibaar en handelbaar (hB).
|