Doel : Een schematische voorstelling geven van de
dimensies van kern en atoom door vergelijking met gekende objecten
|
Als wij
aannemen dat een kern bolvormig is, kunnen wij zijn grootte uitdrukken
in de straal R. Wij moeten dit begrip kernstraal echter met enige
voorzichtigheid gebruiken. Wij mogen ons de kern nl. niet als een biljartbal
met een scherp gedefinieerd oppervlak voorstellen. De
waarde van de straal hangt af van de wijze waarop wij de straal proberen
te bepalen. De dichtheid van de kernmaterie varieert als functie van de
afstand tot het middelpunt van de kern. De dichtheid is bij benadering
constant over een aanzienlijke afstand en neemt dan geleidelijk af tot
nul nabij het oppervlak van de kern. De kernstraal R kan dan
gedefinieerd worden als die afstand tot het middelpunt, waarop de kernmateriedichtheid
tot de helft is afgenomen. Wij
kunnen deze straal R bv. verkrijgen door het analyseren van verschillende
soorten kernprocessen, zoals verstrooiing van snelle neutronen door kernen.
Het experimentele resultaat is dat de kernstraal bij benadering evenredig
is met A1/3, waarin A het massagetal van de kern voorstelt.
Dus
R
= r0A1/3
waarin r0
een voor alle kernen gelijke constante is.
De aangenomen
waarde is r0 = 1,3 x 10-15 m = 1,3 fm
Omdat het
volume van een bol gelijk is aan 4R3/3
volgt uit de bovenstaande vergelijking dat het volume van de kern bij
goede benadering is :
Het volume
van een kern is dus ongeveer evenredig met het aantal nucleonen A.
Dit wijst erop dat de nucleonen zich gemiddeld op vaste afstanden van
elkaar bevinden, onafhankelijk van het aantal deeltjes, zodat het volume
per nucleon een vrijwel constante grootheid is, dezelfde voor alle kernen.
Een ander besluit is, dat de kernmaterie een constante dichtheid
heeft. Dit blijkt als volgt. De massa van een kern met massagetal A is
bij benadering :
M
= 1,66 . 10-27 . A (kg)
|
|
De gemiddelde
dichtheid van de kernmaterie
is dus onafhankelijk van A. Deze dichtheid is ongeveer 1014
maal zo groot als die van gewone materie en geeft ons een indruk van de
graad van compactheid van de nucleonen in een kern. Wij kunnen ook zeggen
dat de gewone materie uiterst ijl is, omdat het grootste deel van de massa
in de kernen geconcentreerd is.
Wanneer we
de bovenstaande vergelijking voor de kernstraal toepassen op Na (11 protonen
en 12 neutronen), geeft dit een kernstraal van 3,7.10-15 m,
terwijl de atoomstraal 1,86.10-10m bedraagt.
Dit geeft
aan dat de kern bij benadering 40000x kleiner is dan het hele atoom. In
beeldspraak kan men zeggen dat de kern zich tot een atoom verhoudt zoals
de Piramide van Cheops (hoogte van 150 m) zich tot de aarde (straal van
6400 km) verhoudt. Anderzijds verhoudt het hele atoom zich tot een pingpongballetje
zoals een tennisbal zich tot de aarde verhoudt.
Referenties:
Marcelo
Alonso & Edward J. Finn, ‘fundamentele natuurkunde’,
deel 5 kernfysica, Elsevier Amsterdam/Brussel
(1980).
D. Halliday, R. Resnick en K. Krane, ‘Physics Vol II’,
‘J. Wiley & Sons, New-York
J.T. Hewlis, R.C. Glass, D.J. Hughes, A.R. Meetham,
‘Encyclopaedic Dictionary of Physics’, Pergamon Press,
New-York (1975).
|